Ik herinner me nog goed hoe ik als 18 jarige tennisser voor het eerst een groep kinderen mocht lesgeven. Ik mocht invallen voor een trainer, maar was zelf nog onopgeleid. Acht speelse jongens en meisjes uit een dorp in de omgeving van Oss voor mijn neus. Help! Door mijn eigen ervaringen te gebruiken als sporter probeerde ik mezelf houvast te geven. Helaas strookte mijn eigen herinneringen en niveau niet met de groep kinderen die ik voor me had, waardoor je jezelf vast kunt voorstellen dat het niet echt een gestructureerde training werd. Twee beroepsopleidingen verder weet ik gelukkig dat het de grote truc is om je organisatie en trainersgedrag te stroomlijnen met je doelgroep. En vanuit daar kun je stappen zetten richting de specifieke vaardigheden. Om prestaties te leveren moeten er namelijk eerst randvoorwaarden gecreëerd worden, waardoor de relatie tussen trainer en sporter sterk is en de sporters zichzelf willen blijven verbeteren. In mijn visie beschikken trainers over een aantal basiscompetenties.
Een trainer is:
1. de katalysator van het enthousiasme van de sporter – the firestarter
Vaak zie ik trainers worstelen om hun sporters de juiste vaardigheden bij te brengen. Met passie en goede bedoelingen staan ze te sleutelen aan de technieken van de sporter. Soms zonder een resultaat. Hoe kan dat toch? Het ligt lang niet altijd aan de inzet. Maar komt de stof wel binnen? Vraag jezelf af hoe jij zelf leert als je dingen minder interessant vindt. En hoe snel je nieuwe technieken oppikt bij zaken die wel je interesse hebben. Laat het kind het plezier van de sport of hobby ontdekken. Het kind zal vanuit intrinsieke motivatie zichzelf nieuwe doelen stellen en de gewenste resultaten stapelen zich op. Natuurlijk is het een ideaal om te denken dat ieder kind intrinsiek gemotiveerd zal zijn, maar het is de taak van de trainer om in ieder geval te proberen het vuurtje aan te wakkeren bij ieder individu. Mocht de sporter onverhoopt toch nog steeds minder intrinsiek gemotiveerd blijven, pas dan de lesstof aan zodat succesbeleving voorop blijft staan.
2. een beetje opvoeder – the caretaker
Als trainer zie je een kind vaak en regelmatig. Dit zorgt ervoor dat er een bepaalde relatie wordt opgebouwd. Omdat ouders steeds minder vaak thuis kunnen zijn in verband met werkverplichtingen, zijn kinderen vaak in handen van verschillende opvoedkundigen, ouders, grootouders, leraren, BSO begeleiders, trainers etc. Er wordt dus van deze mensen verwacht dat zij meer opvoedkundige taken op zich nemen dan vroeger het geval was. Kinderen worden daarnaast steeds mondiger en durven duidelijker te kiezen welke rolmodellen aan hun verwachtingen voldoen. Daarmee weten ze haarfijn uit te pluizen welke grenzen ze bij welke opvoedkundige kunnen opzoeken. Dit betekent dat er een zeer belangrijke opvoedkundige taak voor trainers ontstaat. Een taak waar veel vrijwillige trainers tegenaanlopen, want hoe ga je als trainer om met een groep waarin bepaalde ‘gedragsstoornissen’ voorkomen? Dan wordt er wél van de trainer verwacht dat er kwaliteit wordt geleverd. Terwijl het fundament om nieuwe vaardigheden te leren niet stevig is.
3. De persoon die de vaardigheden aan verschillende niveaus kan uitleggen – the teacher
Een goede trainer begrijpt natuurlijk welke vaardigheden bij de sport nodig zijn. Deze vaardigheden kan de trainer tevens versimpelen in iedere gewenste ‘taal’, afhankelijk van de leeftijd, cognitieve en motorische vermogens. Regelmatig zie ik dat een trainer niet begrijpt waarom een sporter een oefenvorm niet goed uit wil of kan voeren. Soms zelf met negatieve reacties tot gevolg. Maar we kunnen er toch van uitgaan dat trainer en kind echt hun best doen. In dit geval wordt er wellicht vanuit het verkeerde perspectief naar de oefenvorm gekeken. Meestal vanuit het perspectief van de trainer zelf. Helaas wordt dan te weinig gekeken naar de ontbrekende motorische basisbeginselen die de oefenvorm nodig heeft. Hierdoor is het kind misschien wel een paar stappen boven zijn of haar niveau aan het trainen. Dit noemt men het technisch breekpunt. Een stap voor stap plan met betrekking tot de vaardigheid zal zorgen voor zowel uitdaging als succesbeleving, twee cruciale factoren in de vooruitgang van de sporter. Vraag jezelf dus constant af wat er nodig is om de vaardigheid of beweging aan te leren en hoe je dat op zo’n leuk mogelijke manier kunt presenteren voor iedere doelgroep.
Mijn wens is dat trainers nog meer plezier beleven aan het feit dat zij een groot onderdeel in het leven van sporters kunnen zijn. De beste trainers die ik heb gehad, zal ik de rest van mijn leven herinneren en koesteren. Ze hebben mij deels gevormd tot wie ik ben. Gaaf toch? En met de juiste kennis is het helemaal zo moeilijk niet. Wees consequent en (kind)vriendelijkheid. Neem de leiding als dat nodig is, maar durf de regie uit handen geven waar het kan. Wees vooral goed voorbereid. Probeer van te voren al goed te bedenken hoe de training zal gaan verlopen en waar je op moet letten. Dan kun je beter inspelen op eventuele verrassingen.
Bij het Sport Expertise Centrum werken we samen met diverse sportverenigingen om trainers handvatten te bieden om hun lesgeefvaardigheden te verbeteren. Deze handvatten zijn gebaseerd op 4 pijlers:
De 4 pijlers zijn een soort basisvaardigheden voor iedere trainer. Als je de 4 pijlers beter onder de knie hebt, worden de technische vaardigheden ook makkelijker opgepikt door de sporters. Zo creëer je een goede en fijne situatie voor de sporter om zijn of haar hobby uit te oefenen. Ook NOC*NSF hanteert 4 inzichten, namelijk structureren, stimuleren, persoonlijke aandacht en regie overdragen.
Nieuwsgierig geworden?
Trainer zijn is ontzettend dankbaar en leuk werk. De thema-avond op donderdag 6 juni 2019 die het SEC in samenwerking met NOC*NSF organiseert zal voor nieuwe inspiratie zorgen. Voor de trainers die vooruitgang willen boeken, zal deze avond inzichten geven om binnen de training activiteiten anders te organiseren waardoor je meer plezier, succes, en uitdaging aan het trainerschap beleeft. Wil jij de trainer zijn waar kinderen het jaren later nog over hebben?